Obese mezen
Telkens als ik naar buiten kijk, denk ik aan Kerstmis. Eén van mijn cadeautjes was een mini-silo, waar ik pinda’s in kon stoppen en met zuignapjes aan een ruit kon hangen. Zo kon ik mijn gevederde vriendjes door de barre Hollandse winter helpen. En wat was een betere plek dan mijn schuurraam, dat ik vanuit mijn eetkamer kan zien? Daags na Kerstmis hangt het ding pontificaal te wachten op de eerste bezoeker.
Sindsdien zijn de pinda’s niet aan te slepen! Pimpelmezen en koolmezen komen om de beurt foerageren. Meestal hangen ze op hun kop aan het silootje, doorlopend speurend naar onraad. Voor mijn kat hoeven ze (helaas) niet meer op te passen en ook de buurkatten hebben het tijdige voor het eeuwige verwisseld. Een nieuwe kat zit er door mijn vakantierooster voorlopig niet in, dus ben ik blij dat ik toch voor een paar beestjes mag zorgen. Ook al komen ze niet snorrend op schoot zitten.
Schreeuwen doen ze wel: tjonge jonge, wat een kabaal. Maar ze zijn zo brutaal als de beul, want zelfs als ik een grote groep gasten op bezoek heb duiken ze als volleerde Starfighter piloten onder de parasols door op weg naar hun maaltje. En elke keer als ik in de tuin aan het werk ben, scheren ze al krijsend over mijn hoofd: wégwezen! Dit is onze tuin! Ik hoor het ze denken. Bedaard zeg ik dan: ‘Hee, dit is ook mijn tuin hoor! Wie zorgt er anders voor nieuwe pinda’s?’
Met een scheef kopje zitten ze veilig op een tak in de Japanse sierkers naar mij te luisteren. Althans dat lijkt zo. Ik hoop het. Onder hun favoriete tak hangt een ander voerapparaat: dat is uit geheel natuurvriendelijke spullen samengesteld en moet -eveneens biologische- vetbollen bevatten. Het ding lokt vooral kauwen en dat vinden de mezen helemaal niks. Nu hangt hij leeg te bungelen in de hoop dat ik ooit nog een goede oplossing bedenk.
Met de komst van de lente en het zachtere weer had ik al het vogelvoer moeten opruimen. Ik hoor het mijn vader zeggen: ‘Die beesten vinden in dit seizoen meer dan genoeg te eten, daar hoef jij niet voor te zorgen….’. Maar het is zo leuk om die druktebollen gade te slaan, ik kan er geen genoeg van krijgen. Inmiddels weten de kauwen, de eksters en de Vlaamse gaai dat er voor hen niets te halen valt, dus de mezen hebben het rijk alleen. Ik laat de silo hangen en vul hem elke keer bij met verse pinda’s.
Al snel ben ik door mijn kerst-voorraad heen, maar gelukkig biedt het tuincentrum in het dorp soelaas: bijna 2 kg. vogelpinda’s voor een prikkie! Daar kan ik de rest van het jaar mee toe. De emmer krijgt een plek in de schuur. Naast de pinda’s hing een vogelhuisje. Daar heeft een paartje pimpelmezen ooit hun grote nest uitgebroed. Weer een kabaal van jewelste. Maar dit jaar hangt er niets. Of eigenlijk: niet meer. Want na thuiskomst uit Spanje valt het mij op dat de mezen het ding mijden als de pest.
De oorzaak laat zich snel raden: het vogelhuisje is bezet. Maar niet met pimpel- of koolmezen. Zoemende wespen vliegen af en aan. Weer een wespennest zo dicht in de buurt? O jee, dat gaat niet goed komen. Nog een keertje voorzichtig kijken: ja hoor: wespen. Bah, wat nu?
Gewapend met een stukje Duct tape nader ik uiterst behoedzaam het huisje. Even geen wesp te bekennen. Mooi! Snel plak ik het gaatje af. Mijn lieve trombonist komt assisteren; hij wordt nooit gestoken, ze moeten altijd mij hebben. Een beetje verdrietig kijken we elkaar aan: het is zo’n leuk huisje. Met een grote boog belandt het verderop in de sloot. Maar zinken doet het niet, oh nee! De wind neemt het mee naar het einde van de sloot. Daar ligt het tegen het riet. Zo zonde.
Ja, ook van de wespen, want het zijn heel slimme rakkers. Als ze niet zouden steken zou ik ze best in de buurt willen. Maar gedane zaken nemen geen keer en een beetje triest keer ik huiswaarts. Daar word ik onmiddellijk opgevrolijkt door kwetterende vogeltjes, die ondersteboven aan hun silo hangen. Die is al weer bijna leeg. Zodra ze in de sierkers zitten, ga ik bijvullen. Even later komt mijn vriendin. Ook zij geniet van de bezige beestjes. Ineens zegt ze: ‘Het zijn er drie joh, drie koolmezen! Kijk maar: er is één jonkie bij.’ Ik kijk: ja hoor, ze heeft gelijk. Wat ontzettend leuk. De pluizige mees komt ook pinda’s snaaien. Bijna net zo behendig als zijn ouders fladdert hij door de lucht en landt feilloos op de silo. Geen wonder dat ik die bijna om de dag moet bijvullen. De emmer, waarvan ik dacht dat hij een jaar mee zou gaan, is bijna leeg.
Na de thee nog een glaasje met wat pinda’s. Gezoute pinda’s wel te verstaan. Niet te veel, want anders kan ik straks niet meer door de deur. Peinzend kijk ik naar de koolmezen: zouden zij geen last krijgen met hun gewicht? Het zou toch wat zijn als ze straks niet meer kunnen opstijgen? Dat ze zich hijgend en puffend over de takken van de perenboom moeten bewegen, omdat het vet over hun pootjes hangt? Had ik het voer tóch moeten opruimen, zoals mijn vader altijd zei? Op mijn telefoon lees ik: ‘Ze bestaan wel: obees-mezen. Jonge vogels, die stil blijven zitten en voortdurend gevoerd worden. Dat maakt ze veel te dik om weg te kunnen vliegen en dus zijn ze een gewilde prooi voor katten. In tegenstelling tot hun broertjes en zusjes die wel de hele dag in de rondte vliegen.
Aandachtig kijk ik naar het razendsnelle drietal: Geen spoor van overgewicht. Het zijn prachtige, flitsende, vrolijke makkers. Aarzelend kijk ik naar de bijna lege emmer: moet ik wel een nieuwe voorraad kopen? Maar als de silo leeg blijft, blijven ze weg, misschien hangt de hele buurt wel vol met pinda’s en ander lekkers en gaat iemand anders genieten van hun malle fratsen.
Super egoïstisch kom ik tot een besluit: Een nieuwe emmer. Al die tijd heb ik ze verwend en toch zijn het geen obese mezen geworden.
Mijn eigen pinda’s zijn ook bijna op: ik vul ze niet bij. Met enige spijt denk ik aan de weegschaal, morgen. Daar zullen de sporen van mijn hapjes wel zichtbaar worden… Misschien moet ik ook meer gaan vliegen?
Nóg een Coronkel lezen? Klik op deze link: Verhalen
Reageren op 'Reizend circus'? Stuur dan een email naar marianne@coronkels.nl