Blozende bollen

Het is lang goed gegaan, maar nu gaat de herfst toch zijn plek innemen. Storm en regen op komst. Bah! Een beetje bedachtzaam kijk ik uit het raam: ‘vorige week liep ik nog langs de Middellandse Zee en toen wilde ik zó graag naar huis’. Nu ben ik thuis en liggen mijn korte kleren al gewassen en gestreken in de kast, wachtend op warmere dagen. In ieder geval warmer dan de tien graden die mijn thermometer nu aangeeft.

 

Waarom wilde ik zo graag naar huis? Natuurlijk om samen met mijn clubgenoten een prachtig concert te geven, waar ons halve dorp van heeft genoten. Maar ook, om mijn huis weer eens lekker te verwennen. Niet alleen door de cv aan te zetten, maar ook weer alles te laten blinken. En wat te denken van de tuin? Man, man, daar moet ik echt een paar uur in gaan steken. Nu is het nog droog en aardig windstil. Dus waar wacht ik op? Hup! Vooruit! Laarzen aan en gáán!

 

Zo, dat knapt lekker op zeg. Binnen een half uurtje is mijn heerlijke gevoel van thuis-zijn weer helemaal terug: ik geniet. Mijn telefoon piept: de reclamefolder van het groencentrum. O, kijk nou: er zijn al volop bloembollen te koop. Zou ik? Peinzend kijk ik over mijn tuin. Maar waar?

Aan de voorkant is een busje gestopt: daar zal mijn laatste bestelling in zitten. Snel loop ik terug naar voren, door de poort, de chauffeur tegemoet. Mooi, dat is voor de bakker.

 

Met het pakje in mijn hand kijk ik naar de overkant van mijn stille straatje: ‘Zou ik ze daar zetten? In de berm? Die bloembollen? Met een brede grijns neem ik een beslissing: dat ga ik doen!

Korte tijd later liggen er zakken vol narcissen, krokussen en mini-tulpen op mijn stoep. Mét de bollenpoter. Even mijn krukje halen en aan de gang.

 

Ik ben al vier zakken verder als er een oudere dame haar wandeling onderbreekt: ‘Lekker bezig’, zegt ze. ‘Dat gaat vast heel mooi worden van het voorjaar.’ ‘Ja, dat hoop ik’, antwoord ik. ‘Ik doe in ieder geval mijn best.’

‘Ik vind dit toch zo’n leuk straatje, ik loop hier heel graag’, zegt ze.

‘Dit is een hartstikke fijn buurtje, ik woon hier met zoveel plezier’, beaam ik.

 

‘Ik heb hier in de buurt gewoond’, wijst ze. ‘Dáár, in die kleine huizen onderaan de dijk.’ Ik ken die huizen wel, want ook ik wandel graag in de buurt. Bovendien woonden mijn oma en opa daar vlakbij. En ik herken een dame die verlegen zit om een praatje, dus leg ik mijn bollenplanter maar even opzij.

 

‘Het was daar óók heerlijk wonen, maar ja, op een gegeven moment ging het niet meer. Mijn man kreeg Alzheimer. Dan was hij buiten en wist hij niet meer in welk huis hij woonde. Dan bleef hij gewoon stilstaan op de dijk, totdat ik hem kwam zoeken. Zo erg om te zien hoe angstig hij dan was, dat hij niet meer wist waar hij naar toe moest.’ Ik knik: ‘Dat lijkt me reuze erg’.

 

‘Ik heb de knoop doorgehakt en een appartement gekocht’. Ze wijst de andere kant op, dichter naar het dorp: Dáár. Dat was veilig voor hem: gewoon een balkon, waar hij niet vanaf kon en waar hij toch buiten kon zijn. Het was ook zo’n lieve man, weet u?’ Ik knik weer.

‘We hebben elke dag samen gebeden, weet u, dat het zo goed zou blijven gaan, dat we samen konden blijven wandelen.’

 

Dat weet ik natuurlijk niet, maar toch knik ik. Aarzelend vraag ik: ‘Maar vandaag is hij niet met u meegekomen?’

Ze schudt: ‘Nee, mijn man is vorig jaar overleden.’

‘O, dat spijt mij’, zeg ik.

En ik denk: ‘Sukkel!’

 

Maar ze glimlacht: ‘Het was goed zo, we hebben een prachtig leven gehad saampjes. En nu, nu maak ik er het beste van: Elke dag een lekkere wandeling, frisse lucht, dat doet een mens goed. Voor mij is het balkon nu nog nèt iets te klein.’ Ze lacht nu voluit. Ik ook.

 

Vastberaden neemt ze afscheid: ze wil nog een stukje lopen en ze heeft nog genoeg plannen voor vandaag. ‘Ik kijk uit naar het voorjaar’, zegt ze. ‘Wat zal het hier dan mooi zijn, met al die bollen.’ Ik knik: ‘Ja, dat hoop ik wel.’

‘Fijne dag en graag nog eens tot ziens’.

‘Dat hoop ik ook.’

 

Met gemengde gevoelens kijk ik haar na: ‘Zoveel meegemaakt en toch zo vriendelijk, zo open. En zulke gezonde rode konen. Dat moet toch heerlijk zijn op die leeftijd?’

Ik kijk naar mijn bollenplanter en de vele zakken die nog op de stoep liggen. Morgen ga ik er nog meer halen. Want dat wil ik óók: ik wil over twintig jaar, als ik zo oud mag worden als die lieve dame, ook zulke stralende ogen en zulke mooie rode wangen.

 

En daar gaan déze makkertjes voor zorgen: een heleboel blozende bollen.

Nóg een Coronkel lezen? Klik op deze link: Verhalen

Reageren op 'Blozende bollen'? Stuur dan een email naar marianne@coronkels.nl