Verlichting
De donkere maanden komen er aan. Tijd om de verlichting op mijn fiets te controleren. Niet, dat ik veel fiets, nee, ik wandel liever. Maar het blijft toch handig om een paar boodschappen te halen. Tegenwoordig wacht ik tot het licht is. En droog. En het liefst windkracht twee of lager. Dan stap ik met plezier op mijn stalen ros, peddel op mijn gemak naar het dorp en haal wat ‘noodzakelijke’ dingen. Zo noodzakelijk zijn ze helemáál niet, maar anders heb ik geen excuus om even naar het dorp te gaan. Wie weet kom ik nog een bekende tegen?
Nou, eerst die check dan maar: ik druk op de knop van mijn voorlamp, één keer, nog een keer. Het ding gaat: ‘Aan’, ‘Flikkeren’, ‘Harder flikkeren’, ‘Uit’. Mooi! Die doet het. Ik kijk in het reparatietasje: ja hoor: schroevendraaiertje, plakset en, o, dat is niet best: een verroeste batterij. Die vis ik eruit. Zo meteen gelijk een nieuwe er in stoppen. Mocht mijn koplamp het onderweg begeven, dan heb ik de oplossing binnen handbereik.
Achterlicht, eigenlijk hetzelfde verhaal, alleen gaat deze knop naar beneden. Fel rood licht stroomt de schuur in. Het is een oud model, dus hij gaat ‘Aan’ of ‘Uit’. Er valt niets te flikkeren. Dat vind ik trouwens onhandig: een knipperend achterlicht. Een flikkerende voorlamp eigenlijk ook. Ik kan als automobilist slecht inschatten wát ik zie, hoe hard ‘het’ gaat en hoe ver ik er nog bij vandaan ben. Maar misschien is dat wel de bedoeling: dat automobilisten extra opletten bij de flikkerende fietsers?
Ik ben nogal eens in het donker met de auto op pad, want een bastuba is nu eenmaal moeilijk mee te nemen op een fiets. Nee, nee, dat is niet de reden dat ik bastuba ben gaan spelen. Het is nu eenmaal een fantastisch instrument, daarom dus.
Toen ik nog klarinet speelde was dat was anders: die ging heel gemakkelijk mee op de fiets. Dat moest ook, want ik was nog te jong om auto te rijden. Maar niet te jong om in een ander dorp naar school te gaan. Die lessen begonnen vroeg en dus was ik al vroeg op pad. Op de fiets. Ongeacht het weer. Per slot van rekening had ik een regenpak. En ’s winters een warme jas, muts, sjaal en wanten. Die waren allemaal verre van waterdicht. En om daaroverheen mijn regenpak aan te trekken, zoals mijn moeder had voorgesteld, vond ik meestal geen optie, dus een combinatie van koud-nat, was niet mijn favoriete fietsweer.
Noodzakelijk was het wel, want ik moest mijn diploma halen. Trouwens, ik vond school leuk, ik houd van nieuwe dingen leren. En dus betekende de komst van de donkere maanden toentertijd ook een check op de werking van mijn fietsverlichting. Dat ging niet zo makkelijk als nu: als eerste keek ik of de dynamo tegen de band klikte. Zo niet, dan moest ik daar het nodige aan sleutelen. Het liefst niet door een flinke klap met de hamer. Zodra dat ding goed zat, tilde ik mijn fiets aan de voorkant op, terwijl ik tegelijkertijd een flinke zwiep aan het voorwiel gaf. Als het goed was, dan ging de voorlamp branden.
Als het goed was, maar ja, die luxe had ik niet dat jaar. Draadjes-check dan maar. Gecorrodeerde draadjes bij koplamp en/of dynamo waren nogal eens de oorzaak. Hopelijk is de draad daarna nog lang genoeg om iets in te korten en een nieuw stukje koper tevoorschijn te toveren. Zo niet, dan moet er, tot teleurstelling van mijn vader, een stukje goed (d.w.z. tweedradig) elektradraad worden gesplitst in twee delen. En dat, terwijl hij zeker weet dat hij nog ergens een enkel stukje heeft liggen…
Mooi, eindelijk doet de voorlamp het, nu het andere eind controleren. Ach, zal je altijd zien, komt de zon net door. Nu kan ik niet zien of mijn gezwiep een rood achterlichtje laat schijnen. En om nou het kapje er af te halen, zodat ik direct het lampje kan zien? Ook weer zo’n gedoe, want dat schroefje is zowiezo elk jaar verroest. Dan moet ik de grote pot met reserveschroeven, bouten en andere metalen onderdelen omkeren op zoek naar een passend schroefje. Kost minimaal een uur.
Gelukkig heb ik twee broertjes. Een van hen wil mij misschien wel helpen. De jongste is nergens te bekennen, maar nummer twee wil zijn grote zus wel even assisteren. Jas aan en mee naar de schuur. De fietsenschuur, wel te verstaan, niet papa’s schuur, waar alle hulpstukken en materieel vandaan moeten komen, indien nodig.
Mijn broertje hurkt achter mijn fiets en slaat zijn handen om het achterlicht: ‘Draaien maar, zus!’
Ik zwiep zo hard als ik kan. ‘Heb je al gedraaid?’ ‘Ja, zie je niets?’ ‘Nee. Draai nog eens een keer?’
Weer zwiep ik uit alle macht. ‘Draai je nou?’ ‘Ja!’ ‘Nou, niks hoor, zus. Succes, ik hoor het wel als ik weer moet helpen.’ Teleurgesteld bedank ik hem, wat een eenvoudige klus had moeten zijn, draait uit op een middag tobben.
Uiteindelijk vervang ik ook de draad naar het achterlicht. Nu zou het ding het toch wel moeten doen? Broertje maar weer even roepen. Die komt met een brede grijns tevoorschijn: ‘Is het gelukt, zus? Peinzend kijk ik naar zijn koppie: hij zou toch niet? Nee toch? Maar zodra hij nog harder begint te lachen weet ik het zeker: ik ben gefopt. Een uur voor niets zitten prutsen in die kouwe schuur. Rotjong.
Ik blijf niet lang boos: ten eerste, omdat zijn grap zo goed geslaagd is.
Maar vooral omdat hij nog aan zijn fiets moet beginnen…
De herinnering brengt me aan het lachen. Nu sta ik in mijn eigen schuurtje, waar zowel mijn fiets als mijn klusmateriaal en -materieel onderdak hebben. Ik kijk naar mijn fiets. Met functionerende LED-verlichting, waar ik nauwelijks een paar minuten aan heb moeten besteden. Inclusief het opzoeken van een nieuwe batterij.
Op de een of ander manier gaf die klus van zoveel jaar geleden toch veel meer verlichting.
Nóg een Coronkel lezen? Klik op deze link: Verhalen
Reageren op 'Verlichting'? Stuur dan een email naar marianne@coronkels.nl